‘De Nachtegaal’ in Amsterdam ZO
18 juli 2018
Sinds ruim een week verblijf ik in ‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost. De Nachtegaal is een artist in residency, gefaciliteerd door stichting Neverneverland en het CBK Zuidoost. Een maand lang mag ik mij wentelen in een andere omgeving. Ik heb mezelf ten doel gesteld de komende weken te onderzoeken of ik nazaten van Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 in Amsterdam kan vinden. Ook wil ik graag in meer algemene zin in gesprek gaan met (Nederlandse) Surinamers over de verhouding tussen Nederland en Suriname, over nieuwsgierigheid naar elkaar en over bestaande vooroordelen.
In 1883 vond van 1 mei tot 1 oktober in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling plaats. Het accent bij deze wereldtentoonstel-ling lag, zoals uit de titel valt op te maken, op de handel en de koloniën.
Het publiek (meer dan een miljoen bezoekers in 5 maanden) kon niet alleen kennis maken met allerhande voorwerpen uit de koloniale gebieden, maar ook kon het zich vergapen aan 38 Indische ‘inlanders’ en aan 28 ‘inboorlingen’ uit Suriname. Voor de Indonesiërs was een kampong ingericht, de Surinamers werden te kijk gezet in een zogenaamde ‘rotonde’, een soort circuspiste.
Een journalist van dagblad De Tijd schreef bij een bezoek aan de ‘rotonde’ het volgende: “Hier zijn (…) de beroemde, echte Arowakken en boschnegers rechtstreeks uit de binnenlanden van Suriname geïmporteerd, met een ethnografisch doel! Of de ethnographie bij die etalage van menschenvlees veel voordeel zal hebben, valt ernstig te betwijfelen, maar als kermisaardigheid is het de moeite waard er een kwartje aan te verkijken.”
Hoewel de extra entreeprijs van een kwartje bovenop de entreeprijs van 50 cent voor de wereldtentoonstelling kwam, bleek de belangstelling overweldigend. De 28 Surinamers die te ‘bezichtigen’ waren in de tent op het Museumplein waren zorgvuldig bijeengezocht, ongeveer de helft van de groep bestond uit inheemsen, de andere helft uit Afro-Surinamers.
Bijzonder is dat we weten hoe de Surinamers heetten en waar zij vandaan kwamen. Een familielid van Napoleon, Roland Bonaparte, liet hen alle 28 fotograferen in de fotostudio van de gebroeders Hisgen in de P.C. Hooftstraat, hetgeen uiteindelijk weer resulteerde in het lijvige boek ‘Les habitants de Suriname à Amsterdam’.
Inmiddels loop ik een volle week rond in Amsterdam Zuidoost. Het streven om nazaten van de tentoonstelling te traceren is, zoals ik al verwachtte, een moeilijke opgave. Niet alleen omdat de groep 135 jaar geleden in Amsterdam verbleef, maar vooral ook omdat vele namen inmiddels verbasterd zijn, ‘Fri-Mason’ veranderde bijvoorbeeld in ‘Frijmersum’.
Aanvankelijk had ik het idee een tafel met twee stoelen en een vlag met de beeldtenis van een van de 28 Surinamers op drukke plaatsen neer te zetten en zo mensen uit te nodigen voor een gesprek, maar dat bleek toch al snel een wat statisch geheel te zijn.
Ik ging dus al snel over op het aanspreken van (wat oudere) mensen. Zonder tafel, stoelen en vlag. Sommigen kijken mij in het voorbijgaan wat argwanend aan, want wat wil die witte man met een map onder zijn arm (met daarin foto’s van de tentoongestelde Surinamers)? Wil hij zijn geloof uitdragen of een of ander abonnement aansmeren?
Vaker echter vindt men het een interessant verhaal, kent men de geschiedenis van 1883 niet. En in de gesprekken komen ook andere historische zaken aan de orde. Zo sprak ik met een in 1950 in Indonesië geboren man. Hij verhuisde in 1971 naar Nederland en was uitermate verbaasd dat er zoveel Javanen in Nederland rondliepen, hoe kwam dat? Op school in Indonesië had hij, net zo min als veel Nederlandse kinderen, nooit iets geleerd over de geschiedenis van Suriname. Twee vrouwen, allebei zestigers en geboren in Suriname vragen zich hardop af waarom ze alleen maar Nederlandse geschiedenis en geografie op school leerden. ‘Op school mochten we alleen maar Nederlands spreken, als je Sranan sprak kreeg je klappen’. Met een liniaal of een zweep bestrafte de leraar de kinderen, zo vertellen ze. Een van de vrouwen vertelt dat ze nooit echt een klap heeft gekregen, ze wist altijd haar handen op tijd weg te trekken. Als ik haar vraag of dat niet juist de irritatie van de desbetreffende leraar opriep vertelt ze dat haar grootmoeder haar tenslotte altijd uit de nood hielp. Wanneer zij over de klappen hoorde toog ze getergd naar school en vetelde de leraar dat zij de enige was die haar kleinkind klappen mocht geven. ‘Ze zei niets, keek ze aan en zei dan ‘ik ben de enige die haar slaat’.
In de gesprekken komt vaak naar voren dat men het spijtig vindt dat er maar bar weinig is gedocumenteerd over het Suriname van weleer. Surinamers houden weliswaar van verhalen vertellen, maar oude verhalen dreigen verloren te gaan omdat maar weinig mensen de behoefte voelen ze op te schrijven. Vaak merkt men ook op dat dit in schril contrast staat met de extreme Europese hang naar documentatie. ‘Alles wordt in Europa gedocumenteerd, tot en met het transport naar de gaskamers’, zegt een oudere Surinaamse man.