Radio Mart
19 juli 2018
Afgelopen vrijdagmiddag was ik even te gast in een uitzending van radio Mart. Ik kreeg de tijd iets te vertellen over de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 en mijn zoektocht naar de nazaten van de 28 Surinamers die op het Museumplein tentoongesteld werden.
In het programma noemde ik mijn telefoonnummer en website, opdat geïnteresseerden contact met mij op zouden kunnen nemen. Meteen na de uitzending ging m’n telefoon, het was Roy (Kaikusi) Groenberg, de voorzitter van de Stichting Eer en Herstel. Hij loofde mijn initiatief maar belde eigenlijk om te zeggen dat ik mij in het radioprogramma volkomen verkeerd had uitgedrukt. Ik had gesproken over verschillende rassen, over indianen, marrons en creolen. Geagiteerd las hij mij de les, zei dat er maar 1 ras is, namelijk het menselijke ras en dat ‘marron’ en ‘creool’ scheldwoorden zijn, de juiste benaming is Afro-Surinamer. ‘Je zegt toch ook niet rotjoden, dat is hetzelfde als wanneer je het over marrons hebt’. Ik dankte hem voor zijn suggesties, zei dat ik voortaan zijn woordkeuze zou hanteren. Terwijl ik de woorden ‘ras’, ‘indianen’, ‘marrons’ en ‘creolen’ op de radio gebruikte realiseerde ik me al dat ik me op glad ijs begaf, maar dat er zo snel een reactie zou komen verbaasde me toch ook weer. Volgens de voorzitter zou het pas écht interessant zijn de nabestaanden van de mensen die de huizen in de Gouden Bocht lieten bouwen op te sporen, dáár zouden we wat aan hebben. Hij bleef maar fulmineren, maakte vergelijkingen tussen de jodenvervolging en de slavernij, ‘Meneer, wij hebben 300 jaar dwangarbeid in concentratiekamp Suriname overleefd!’ Over de ‘museale voorziening Slavernijverleden‘ in wording had hij geen goed woord over, het zouden toch alleen maar witte mensen zijn die uiteindelijk zouden profiteren van zo’n museum. De schoonmaker en de beveiliger zouden waarschijnlijk de enige zwarte werknemers zijn in het museum. Hij vond dat de Nederlandse regering naar Paramaribo zou moeten vliegen om daar in de Nationale Assemblée excuses aan te bieden voor het slavernijverleden, waarbij ook meteen de vraag gesteld zou moeten worden wat Nederland voor Suriname zou kunnen betekenen om het trauma te kunnen verhelpen. Ik vroeg hem wat zijn antwoord zou zijn op deze vraag, hoe zou Nederland volgens hem iets kunnen betekenen voor Suriname. Hij antwoordde dat hij daar geen zinnig woord over kon zeggen omdat hij een Nederlander is, het is immers aan de Surinamers zelf een antwoord op die vraag te formuleren. ‘Er bestond vroeger een stedenband Amsterdam-Paramaribo, meneer, en die band heeft Amsterdam zomaar opgeheven omdat Bouterse het nu voor het zeggen heeft in Suriname. Het gaat om twee bevriende volkeren, dan kan je zo’n stedenband toch niet zomaar opheffen?’ Aan het eind van het gesprek bond hij wat in. De tenor veranderde in een bas die opperde dat we best eens samen een kopje koffie op het Leidseplein zouden kunnen drinken. Dat lijkt me een goed idee.
De discussie over welke woorden je nu wel en niet mag gebruiken is uiterst actueel. Onlangs stelde het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMvW) een taalgids samen: Words Matter, een gids met wenselijk idioom. De gids ‘probeert te laten zien waarom bepaalde woorden gevoelig kunnen liggen, en voor wie’ zegt Stijn Schoonderwoerd, directeur NMvW, in de Volkskrant van 28 juni 2018.
Over heel veel woorden bestaan geen eenduidige afspraken, iedereen moet voor zichzelf een afweging maken. Zo sprak ik bijvoorbeeld een inheemse vrouw die het zelf steeds over indianen had. Toen ik haar vroeg of je dat woord tegenwoordig nog wel kan gebruiken, zei ze dat ze het woord al haar leven gebruikte en dat ze dat echt niet ging veranderen. Een Afro-Surinaamse man had het steeds over zichzelf als een creool. Ook hem stelde ik de vraag of het woord creool nog door de beugel kon. Hij had er geen enkele moeite mee. Zijn buurman echter reageerde furieus, creool was uit den boze, de juiste benaming was Afro-Surinamer.