Max Sordam

Max Sordam

28 juli 2018
Tijdens de uitzending van radio Tamara, waarin ik telefonisch het verhaal over de wereldtentoonstelling van 1883 toelichtte, was Max Sordam ook in de studio aanwezig terwijl ik met zijn collega Owen Venloo sprak. Hij vroeg mij in de uitzending of ik het tweedelige werk ‘Familienaam & verwantschap van geëmancipeerde slaven uit Suriname‘ van professor Lamur kende. Hij vertelde dat hij dit standaardwerk van Lamur thuis had liggen en dat het boek me wellicht op weg zou kunnen helpen. Ik besloot hem snel na de uitzending te bellen om een keer iets af te spreken. Afgelopen maandag was het zover, Max Sordam verwachtte mij om 16.00 uur bij hem thuis. Om 16.05 uur stond ik op de stoep en belde een paar keer aan zonder dat er werd open gedaan. Ik wilde de telefoon in mijn broekzak pakken om Sordam te bellen, maar bemerkte dat ik mijn telefoon waarschijnlijk thuis had laten liggen bij het verwisselen van mijn broek (warm weer!). Eenmaal thuis kostte het me ’s avonds moeite mijn telefoon te vinden, pas toen Geeske mijn nummer toetste hoorde ik mijn vertrouwde beltoon overgaan in voering (!) van de bank. Op m’n telefoonscherm zag ik dat Max Sordam mij tevergeefs had proberen te bereiken, dus ik belde hem. Hij vertelde om 16.05 uur gewoon thuis te zijn geweest, we waren elkaar om de een of andere reden misgelopen. Hij zei dat er vast een reden was dat we elkaar niet hadden ontmoet, ik moest het positief zien. We spraken af elkaar de volgende ochtend om 10.00 uur bij hem thuis te treffen.

De volgende dag was ik ruim op tijd aanwezig, ik krabbelde nog wat in mijn aantekenboekjes voordat ik uit m’n auto stapte om aan te bellen. Toen ik voor de deur stond hoorde ik een auto naast me toeteren, en al snel zag ik de man erin gesticuleren. Hij draaide het raampje open en gebaarde dat ik dichterbij moest komen. ‘Max Sordam?’ vroeg ik hem. Hij antwoordde bevestigend en vroeg of ik meeging naar de Hema om daar met zijn dochter te ontbijten. ‘Mijn dochter belde of ik langs kwam, en toen ik vertelde dat ik bezoek zou krijgen zei ze ‘Dan neem je het bezoek toch mee?’ In de Hema stond zijn dochter Gerda al bij de kassa met in haar hand een dienblad met croissants, jus d’orange en een stuk taart. ‘Zie je wel’, zegt Sordam tijdens ons gesprek, ‘het moest zo zijn dat we hier nu met mijn dochter zitten, zij kan de dingen die ik zeg toelichten en in een ander perspectief plaatsen’.

Aan tafel ontspint zich al snel een interessant gesprek. Over Suriname, het mens-zijn, discriminatie, over de geschiedenis van de familie Sordam en woorden die je tegenwoordig al dan niet mag gebruiken (marron, creool, indiaan). Over dit laatste schrijft Sordam zelf in een van zijn columns op NoSpang.com-Suriname network online: ‘De een zegt, vanwege de Afrikaanse afkomst; de andere schrijft het toe aan het kroeze haar; weer anderen beweren vanwege het zwart zijn. Het is dus opvallend dat, door deze verschillen, mensen zich (gevoed door hun omgeving) het gevoel van minderwaardigheid laten aanpraten en dan gericht op huidskleur, etniciteit, haardos of maatschappelijke positie! Degenen die zich bezighouden met dit soort verwijten, overschatten zichzelf en proberen op deze manier zichzelf een meerwaardig-heidsgevoel aan te meten! Een grootheidswaan van mensen die menen over absolute kennis en wijsheid te beschikken ten opzichte van andere landgenoten in de wereld.’

In een e-mail aan mij vraagt Max Sordam deze door hem geschreven tekst hieraan toe te voegen: ‘Suriname is een pluralistische samenleving en pluralisme wil zeggen: het naast elkaar bestaan van verschillende mensen/culturen met hun verschillende opvattingen in maatschappelijk en geestelijk opzicht van het leven. Wat ons als ‘Surinamer en als Volk’ betreft, is er wel een trend bij de jongere generaties te bespeuren, in collectiviteit als Natie zijn we als zodanig lang nog niet zo ver! Als we het hebben over ‘etnocentrisme’ dan moeten we het zien als het beoordelen van normen, waarden en gewoonten van andere culturen naar die van de eigen groep of soort! Daarom ben ik van oordeel, dat wij als Surinamers nog niet klaar zijn om als collectief naar buiten te treden, terwijl wij als Surinamers trots en prachtig naar buiten kunnen treden! Vier generaties lang (70 jaren) heb ik het kunnen ervaren, meemaken en beschouwen om te concluderen dat we steeds weer achter de kar (feiten) aan blijven hollen en met de kop als een struisvogel in het zand blijven steken, zodoende ontkomen wij aan de werkelijkheid. We moeten de werkelijkheid dus realistisch onder ogen zien en wakker worden om elkaar op een positieve manier te motiveren en om de collectiviteit als Surinamer, als volk en als Natie te consolideren. Als Surinaamse MENS doet de soort er dan meer aan toe!’

Max Sordam vertelt dat zijn opa de eerste zwarte onderwijzer in het binnenland (Coronie) was. Zijn dochter Gerda en hijzelf vragen zich nog steeds af hoe dat is gegaan, opa Sordam is in slavernij geboren en heeft zich in korte tijd weten op te werken tot een man van aanzien.
Max’ vader, geboren in 1889, was op zijn beurt de eerste zwarte wis- en natuurkundeleraar in Paramaribo, hij werkte in een omgeving van louter witte collega’s. Thuis leerde hij zijn zoon dat je te allen tijde Nederlands diende te praten, Sranantongo was verboden, net als op school. Het vak Nederlands was op school leidend in Suriname, ‘Als je in Suriname of op de Antillen voor alle vakken het cijfer 10 had en voor Nederlands een 5, dan bleef je zitten’ zegt Sordam, en lachend vervolgt hij ‘De ironie is dat de zoon van wie hij niet wilde dat hij Surinaams sprak een Surinaams woordenboek heeft geschreven!’.
Aldith Hunkar, geboren Surinaamse en voormalig presentatrice van het NOS Jeugdjournaal heeft dezelfde ervaring: ‘M’n vader heeft me een heleboel Surinaamse woorden geleerd; vroeger was het niet bon-ton om Sranan te spreken, thuis en op school praatten we Nederlands’ (Uit ‘Mijn moeder was analfabeet en andere levensverhalen van geslaagde vrouwen’ (1999, uitgeverij Mets/Novib).
Op school in Suriname leerde je niet alleen goed Nederlands spreken, je moest ook alle Nederlandse plaatsnamen uit je hoofd leren. De Surinaamse topografie daarentegen kwam helemaal niet aan bod. Sordam vertelt dat zijn toenmalige vrouw Marita Vrij uitermate verbaasd was dat zij de topografie van Nederland vaak beter kende dan de Nederlanders zelf.

Sordam maakt een mooie vergelijking tussen de kwikwi (een pantserachtige vis) en de mens. Zowel de kwikwi als de mens heb je in alle kleuren, maar van binnen zijn ze hetzelfde. Wanneer je in het binnenland gaat vissen en het water in de kreek is donker, dan zal de kwikwi die je vangt net zo donker zijn. En als je bijvoorbeeld in Domburg gaat vissen, waar aluin de aarde rood kleurt, zal je een rode kwikwi vangen. Oordeel dus niet op uiterlijk, wil hij maar zeggen, maar kijk naar wat voor mens er voor je staat.
In een andere column op NoSpang.com-Suriname network online schrijft Sordam: ‘Ik heb me nooit als een migrant gevoeld, ik heb mijn hele leven onder de rood-wit-blauw gezeten, maar ik bepaal zelf wie en wat ik ben. Ik ben een Surinamer die lange tijd in Nederland woont en ben gekomen om te studeren. Ik werd door een paar Surinaamse vrienden opgevangen. Soms werd ik op straat nageroepen of men vroeg als ik in een hut heb gewoond en naar school ben gegaan, maar ik stoorde mij daar niet aan en antwoordde; Ja hoor en ik woonde in boom drie, tak vier. Ik werd echt nagekeken, want er waren toen niet veel donkere mensen in de omgeving. Het was in 1964 toen een oude dame mij zei: ‘meneer u moet zich toch goed wassen’, ze dacht dat ik een witte schoorsteenveger was. Ik heb haar niet kwalijk genomen en dacht dat vrouwtje weet het niet beter. Ik ben van oordeel dat het probleem ‘zwart-zijn’ door integratie en assimilatie door de jaren zal verdwijnen en zichzelf wel zal oplossen.’

Dan gaat het gesprek over Greetje Maria Bedacht.
Dochter Gerda vertelt dat ze, nieuwsgierig geworden door de verschillende uiterlijke kenmerken van haar oma en haar twee zusters, op zoek ging naar de voorouders van haar moeders familie. Tijdens die zoektocht stuitte ze op de bijzondere geschiedenis van haar overgrootmoeder Greetje Maria Bedacht.
Greetje was getrouwd met een plantage-eigenaar en was op een gegeven moment ernstig ziek. Haar toestand verslechterde snel en niemand uit de Surinaamse medische wereld wist haar te genezen. Ze leek ten dode opgeschreven totdat een slaaf zei dat hij haar wellicht kon genezen.
Hij legde Greetje Maria in zijn hut, haalde kruiden uit het bos en na verloop van tijd knapte Greetje weer op. Toen ze hersteld was besloot ze bij de slaaf te blijven, waarop haar man ontgoocheld naar Nederland terugkeerde .

Max Sordam is lange tijd werkzaam geweest in het gevangeniswezen, hij was de eerste zwarte bewaarder. Hij viel niet alleen door zijn kleur op, maar stond ook anders in het werk dan de meeste van zijn witte collega’s, over het algemeen ‘ruwe bonken’ volgens Sordam. Wanneer een gevangene niet luisterde werd hij meteen door twee of drie bewaarders ‘in de mangel genomen’, wie niet luisterde moest maar voelen. Sordam stond een andere werkwijze voor, noem het een meer humanistische benadering. ‘Ik mag zeggen dat ik een kentering heb gebracht’, zegt hij. Gerda zegt dat zijn gedachtegoed ook zo kon floreren door de tijd waarin hij werkzaam was, er was steeds meer aandacht voor een meer menselijke benadering in bijvoorbeeld het gevangeniswezen en de gezondheidszorg. De humanistische opvattingen van Sordam leidden ertoe dat alle bewaarders een bijscholingscursus moesten volgen in Den Haag. Sordam schreef een leerboekje over (de taal van) Suriname(rs), want ‘je begrijpt elkaar pas als je elkaars taal begrijpt’, zegt hij bijna Cruijffiaans. Alle bewaarders in Nederland kregen zijn boekje, een wereld ging voor hen open. ‘Maar de Surinamers vonden het niet leuk, je doet (immers) een boekje open’, schateren Sordam en zijn dochter.
Later werd hij secretaris van de Abvakabo en organiseerde in die hoedanigheid een staking van het gevangenispersoneel toen het ministerie van Justitie het aantal bewaarders met een derde dreigde terug te schroeven. Sordam redeneerde dat de realiteit nog veel ernstiger zou zijn: als je het aantal bewaarders van drie naar twee terug zou brengen was de kans groot dat één van die twee zich op den duur ziek zou melden omdat de druk te groot werd. Ook de politie sloot zich bij de staking aan, er was veel protest op de voorgenomen bezuinigingen bij Justitie. Op een gegeven moment werd Sordam bij Virginie Korte-van Hemel, staatssecretaris van Justitie (1982-1989), ontboden, hij vreesde dat hij ‘op z’n sodemieter zou krijgen’. Het tegendeel gebeurde, de staatssecretaris zei dat zij eigenlijk blij was met Sordams verzet, ze had nu een stok om de hond te slaan. Bij de formatie-besprekingen was namelijk overeengekomen dat Justitie 3% moest bezuinigen, maar nu dat voornemen op zoveel maatschappelijk verzet stuitte wist de minister de bezuinigingen om te buigen. In de media echter kreeg Sordam van de minister de wind van voren, er moest immers een zondebok worden aangewezen. In een klap begreep Max Sordam hoe de politiek in elkaar stak.

Thuis laat Max Sordam me het tweedelige werk ‘Familienaam & verwantschap van geëmancipeerde slaven uit Suriname‘ van professor Lamur zien. Het is een grondig naslagwerk dat bladzijde na bladzijde namen van voormalige slaven toont. Ik zoek naar de namen van de 28 Surinamers van de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling. De enige twee namen die ik kan vinden zijn Jacqueline Ricket en Wilhelmina van Eede. Bij Ricket lijkt het me aannemelijk dat het om de Ricket van de groep van 28 Surinamers gaat. Ze is geboren in 1860 op de suikerplantage Paradise, https://nl.wikipedia.org/wiki/Paradise_(plantage), in Nickerie, waarvan Anthony Dessé eigenaar was. Ze heeft een twee jaar jongere zus, Mollij (Magdalena) Ricket. Hun beider moeder, Paulina Ricket, is geboren in 1840.
Volgens Bonaparte was Jacqueline tijdens haar verblijf in Amsterdam 24 jaar oud, woonde in Paramaribo en werkte vroeger op een plantage in de Commewijne vallei. Dat laatste lijkt dan weer niet te kloppen met de gegevens van Lamur: Nickerie ligt tegen Brits Guyana aan, terwijl de Commewijne vallei zich ten oosten van Paramaribo bevindt.
Wilhelmina van Eede is volgens Roland Bonaparte 17 jaar, Lamur noemt een Wilhelmina Eede van 27 jaar oud. Wilhelmina is haar slavennaam volgens Lamur, na 1863 zou ze Lydia hebben geheten. Ze is geboren op de suikerplantage Fairfield bij Commetewane (een kreek in het district Commewijne), de eigenaar was H. Robles de Medina. Het zou kunnen dat Bonaparte de leeftijd van Wilhelmina van Eede verkeerd noteerde, dat hij 27 bedeolde in plaats van 17. Toch is het twijfelachtig of de Wilhelmina van Bonaparte dezelfde is als die van Lamur.

Mijn favoriete object 1- NEE

Mijn favoriete object 1 – NEE

24 juli 2018
Een aantal jaar geleden bedacht ik dat het interessant zou zijn winkeliers te vragen naar hun meest favoriete object uit de winkel. Dit lievelingsvoorwerp mocht een heel directe relatie hebben met de in de winkel te verkopen spullen (een fietsenmaker kiest een fiets), maar kon ook iets zijn dat juist niets met de winkel te maken had. Iets dat de winkelier bijvoorbeeld altijd bij zich draagt, een gevonden voorwerp, of iets dat een belangrijke emotionele waarde heeft. Ik vroeg de winkeliers niet alleen hun favoriete voorwerp te benoemen maar ook te beschrijven wat het object zo bijzonder maakt. En als klap op de vuurpijl wilde ik hem/haar een tekening van het favoriete object laten maken. Het lukte me een aantal winkeliers te vinden die het een en ander wilden opschrijven en tekenen, maar al snel was ik weer met andere dingen bezig en vergat ik het project.

Lopend in de Amsterdamse Poort, hét winkelcentrum in Amsterdam Zuidoost, moest ik weer aan dit project denken. De enorme variatie in winkels maakte het aantrekkelijk het project weer op te pakken. Ik besloot alleen maar kleine winkels te benaderen die het multiculturele karakter van Zuidoost onderstrepen en dus niet de onpersoonlijke winkelketens die je in iedere stad vindt.
De afgelopen week heb ik zo’n 70 winkeliers benaderd. Ongeveer de helft heeft toegezegd mee te doen, de andere helft heeft ofwel geen tijd, zegt niet te kunnen tekenen of heeft er gewoon geen zin in. Hieronder volgt een bloemlezing van de winkeliers die NIET mee willen doen. Later volgt een (uitgebreider) verslag over winkels die WEL meedoen.

Fiets
De goed verzorgde eigenaar hoort mijn verhaal aan en zegt dat hij het wel een leuk initiatief vindt, maar ‘ik moet nu geld verdienen, het is nu hoogseizoen. Als ik geen werk had en een wandeling zou maken zou ik tijd hebben een tekening te maken, maar nu niet. Het is hier heel duur, ik betaal € 6700 (per maand) aan huur. ‘En daarom ga ik nu deze jongen helpen’.

Juwelen
‘De eigenaar is er niet’
‘Wanneer is hij er wel?’
‘Hij is onbeperkt verdwenen’.
‘Komt hij nooit meer terug?’
‘Jawel, ik kan hem bellen’.
Ik laat een visitekaartje voor de eigenaar.
Wanneer ik voor de tweede keer binnenloop hoef ik niet lang te praten, de eigenaar geeft al snel aan geen tijd voor het project te hebben.

Telefoon
De jongen van de winkel zit te appen als ik binnenloop. Hij gaat daarmee onverstoorbaar door en zegt ‘Even hoor’, en kijkt mij daarbij niet aan. Een halve minuut blijft hij aan zijn scherm gekleefd en dan luistert hij naar mijn voorstel. Als ik uitgelegd heb wat de bedoeling is zegt hij ‘Ik ben niet de eigenaar’.
‘Is de eigenaar daarvoor dan nodig?’ vraag ik hem.
‘Ik weet het niet, ik ben niet geïnteresseerd in dit soort dingen’.
‘Goed, dan houdt het op’, zeg ik.
‘Goed man, okay man’, is zijn reactie.

Brood
‘Ik denk het niet’ antwoordt de vrouw op mijn vraag of ze wil participeren.
U bedoelt eigenlijk ‘Ik doe het niet’ zeg ik, ‘u weet het eigenlijk wel zeker’.
Een verlegen lachje volgt, ze beaamt mijn vermoeden.
‘Maar u bent te beleefd om het zo volmondig te zeggen’, zeg ik.
Weer die lach.

Pakket
Nadat ik mijn verhaal heb verteld vraagt de eigenaar zich af wat in de winkel zijn lievelingsvoorwerp zou kunnen zijn, hij lijkt écht geen idee te hebben.
Ik doe een aantal suggesties: de mooie verpakkingsdozen, de waterkoeler in de hoek van de winkel, de klok aan de muur met daarin het silhouet van Afrika waar wellicht een mooie herinnering aan kleeft…
‘Nee, ik heb geen herinneringen, sorry’, zegt de eigenaar.

Haar
Ik sta voor een hindostaanse haarwinkel waarvan ik de naam niet kan lezen omdat er allemaal haarstrengen voor hangen.
‘Goedemiddag’, zeg ik tegen de man achter de toonbank, ‘ik wil u vragen of u wilt deelnemen aan een project ‘.
‘Nee, dank u’, antwoordt de man.
‘Maar ik heb u nog niets over het project verteld. . .misschien vindt u het wel heel leuk’, probeer ik.
‘Nee, dank u’.

Kleren
‘Next time . . . I’m very busy . . . I’m alone here’.

Apotheek
Nadat ik haar de vraag heb gesteld of ze mee wil doen zegt de eigenaresse ‘Ik heb daar een dubbel gevoel over. Ten eerste zijn we geen winkel, dat had u waarschijnlijk al gezien’ . . . ‘en ten tweede overvalt u mij ermee. Ik vind het wel een leuk idee hoor, maar ik doe niet mee’.

Snacks
De man achter de toonbank luistert bereidwillig naar mijn verhaal, informeert of er al veel winkels meedoen. ‘Zo’n 10 tot 15 tot nu toe’, is mijn antwoord. Ik laat hem de inhoud van de enveloppe zien die ik iedere deelnemer geef: een uitleg van het project, een vragenlijst en een blanco tekenvel. ‘Waarom moet u mijn geboortedatum weten? Dat is privacygevoelig!’ Mijn toelichting heeft geen enkele zin. ‘Nee, ik doe niet mee’, zegt hij verontwaardigd. Hij  geeft me een hand om aan te geven dat het gesprek wat hem betreft beeindigd is.

Kinderkleren
‘Ik kan echt niet tekenen’, zegt het jonge meisje achter de kassa in een winkel met allerlei roze en witte kinderbruidsjurkjes. ‘Dat hoeft ook niet, misschien is er iemand anders in de winkel die dat wel kan?’ opper ik.
‘Nee, ik sta hier alleen’, antwoordt ze, ‘wel een leuk idee trouwens’.

Nagels
In de piepkleine nagelstudio zitten zes vrouwen.
Achterin de winkel houdt een vrouw het overzicht en beheert de kassa, vooraan staat een vrouw de nagels van een klant te vijlen. Schuin daarachter steekt een vrouw haar hand in een blauw oplichtend doosje, waarschijnlijk om droogproces van haar nagels te versnellen. En aan mijn andere zijde staat een lange, knappe zwarte vrouw met grote wimpers een derde klant te helpen. Ik leg uit waarvoor ik kom, dat ik winkeliers vraag te beschrijven wat hun favoriete object is en waarom dat dan zo is. Alle vrouwen in de winkel barsten in lachen uit als de vrouw achter de kassa zegt ‘Ik weet wel een voorwerp!’
‘O ja, wat is dat dan?’ vraag ik zo neutraal mogelijk.
‘Leg even uit, As’ zegt een van de medewerksters tegen de kassavrouw. Astrid zegt echter niets.
Ik vertel dat er behalve een beschrijving ook een tekening van het voorwerp gemaakt dient te worden. Weer grote hilariteit bij de vrouwen.
‘Ik passeer’, zegt de kassavrouw, waarmee ze aangeeft niet mee te willen werken aan het project.

50 jaar Bijlmer

50 jaar Bijlmer

23 juli
Op 25 november 2018 is het precies 50 jaar geleden dat de eerste bewoners in de Bijlmer de sleutel van hun nieuwe huis kregen. Vanaf dat moment heeft de Bijlmer zich ontwikkeld tot een levendige, diverse, veelzijdige buurt die vele bewoners, bouwkundigen, bestuurders, kunstenaars en anderen geïnspireerd heeft en dat nog steeds doet. Amsterdam viert dit jubileum. Een heel jaar lang, vanaf 25 november 2017 tot en met 25 november 2018, staat een groot aantal activiteiten en evenementen in het teken van 50 jaar Bijlmer (informatie: website gemeente Amsterdam).

Een van de waarschijnlijk meest vrolijke onderdelen van dit jubileum maakte ik donderdag 12 juli mee. Lopend door de Amsterdamse Poort stuitte ik op een groepje kleurrijk uitgedoste Ghanese vrouwen. Op mijn vraag of ze zich voor een speciale gelegenheid zo fraai hadden aangekleed vertelden ze dat er om 18.00 uur een optocht startte vanaf station Bijlmer Arena. Meerdere nationaliteiten, allen woonachtig in de Bijlmer, gaven acte de présence.

Hier enkele foto’s die ik maakte: Suriname (inheemsen en Afro-Surinamers), de Dominicaanse Republiek, Brits Guyana, Curaçao, Ecuador en Ghana, allemaal aanwezig.

 

museale voorziening Slavernijverleden

Museale voorziening Slavernijverleden

 


Guilly Koster


22 juli 2018
Guilly Koster presenteerde precies een week geleden de Informatiebijeenkomst museale voorziening Slavernijverleden in het Bijlmer Parktheater. Hij doet dat op nu eens luchtige, dan weer (semi-) strenge wijze. Meteen vanaf de aftrap zit de sfeer er goed in, het is rumoerig. Koster doet zijn schoenen uit en presenteert de bijeenkomst op blote voeten, zo heeft hij ‘contact met de aarde’.
Iemand uit het publiek vraagt of we, voordat de bijeenkomst echt van start gaat, ‘een minuut stilte in acht kunnen nemen voor onze voorouders’. Koster stemt met het voorstel in, en terwijl de zaal stil is (iedereen is gaan staan) klinkt er een ringtone. ‘Onze voorouders bellen’, zegt Koster, waarop een man in het publiek hem venijnig toebijt ‘Mijnheer Koster, u gaat niet de spot drijven met onze voorouders!’ Koster noemt zijn reactie ‘gezond sarcasme’, en daarmee is de kous voor hem af.
Meteen nadat de minuut stilte voorbij is staat er iemand in het publiek op die ook een minuut stilte wil voor alle slaven die er nu nog zijn. ‘Pardon!!’ roept mijn buurvrouw ter linkerzijde heel hard, en niet alleen zij reageert geagiteerd. Er ontstaat een tumult, willen we hier wel of geen minuut stilte voor de hedendaagse slaven? Uiteindelijk hakt Koster de knoop door en zegt ‘ik heb de regie, ik bepaal wie er spreektijd krijgt’. Hij beslist de thans levende slaven niet ook ook nog een stilteminutut te geven . En nog steeds wil de bijeenkomst niet echt van start gaan, want nu roept een vrouw ‘Guilly, de uitspraken die je op radio Mart deed zijn niet ok!’ Koster repliceert dat hij niet objectief is, ‘ik word betaald om het gesprek te leiden’.

Voordat we dan echt beginnen slaat Koster nog een paar piketpaaltjes. Hij zegt dat we ‘hier te maken (hebben) met een dossier waar veel pijn zit. Jouw pijn is niet erger dan mijn pijn, we hebben wederzijds respect voor elkaars pijnen. De Atlantische Oceaan is één groot massagraf vol met jouw zusters, mijn zusters en andere zusters’. En ook: ‘De toekomst wordt door ons allen bepaald, niet door één persoon’.


Rutger Groot Wassink

Hij stelt de verse wethouder Rutger Groot Wassink (Groen Links) aan de zaal voor, Simion Blom (Groen Links) wordt bedankt de ‘museale voorziening Slavernijverleden’ op de kaart te hebben gezet, zodat we hier nu met z’n allen zitten. Er is wat verwarring over de term museale voorziening Slavernijverleden, bij veel mensen leeft het idee en de hoop dat een museale voorziening uiteindelijk hetzelfde is als een museum. Groot Wassink benadrukt dat het om een nationale voorziening gaat, en dat het vanzelf spreekt dat hij de voorziening uiteindelijk het liefst in Amsterdam tot stand ziet komen. Even later ontstaat er weer tumult en Koster zegt ‘Ik geef jullie net een compliment dat het goed gaat, maar als we allemaal door elkaar gaan praten wordt ’t een freaking kippenhok!’

Enkele leden van de adviescommissie

Koster stelt de leden van de adviescommissie aan de zaal voor, alleen de voorzitter (Kathleen Ferrier) kon vanmiddag helaas niet aanwezig zijn. Hij vertelt dat er ook mensen gevraagd zijn plaats te nemen in de commissie die voor de eer bedankt hebben omdat er wellicht sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen. Deze middag is bedoeld als een informatiebijeenkomst, benadrukt Koster, bezoekers krijgen informatie over de stand van zaken en een toelichting op de ‘open call‘, de oproep om een verkennend plan in te dienen voor de museale voorziening Slavernijverleden. Er zal te zijner tijd een ‘matchingsborrel‘ worden georganiseerd zodat mensen die nog op zoek zijn naar geschikte partners voor hun plan die daar ter plekke kunnen ontmoeten.

Wanneer het weer rumoerig dreigt te worden roept Koster ten enenmale ‘Laten we dit afspreken mensen: laten we elkaar respecteren, dat is de enige afspraak die ik hier wil maken’.

Een vertegenwoordiger van de werkgroep Merapi merkt op dat het hem verbaast dat het steeds alleen maar over de transatlantische slavernij gaat, alsof er verder geen slavernij bestaat met betrekking tot de Nederlandse koloniën, ‘het gaat dus over een klein deel van de slavernij in de Nederlandse geschiedenis’, zegt hij. ‘We hebben het hier over voetbal, en niet over korfbal’ onderbreekt Koster hem. Volgens hem was het vanaf het begin duidelijk dat de transatlantische slavernij de insteek van deze bijeenkomst is. En ja, natuurlijk is dat niet de enige vorm van slavernij die te relateren is aan het Nederlandse koloniale verleden , maar andere groepen dienen zich op een ander moment te mobiliseren, ‘ik bewaak de grenzen van het gesprek’.

Guilly Koster

Verder gaat het over de samenstelling van de adviescommissie (‘er zit niemand in de commissie die in Afrika geboren is’, zegt een toehoorder, waarop Groot Wassink zegt dat hij dat geen voorwaarde vindt), over de inbreng van andere provincies van Nederland met betrekking tot de museale voorziening Slavernijverleden, over de inbreng van het NiNsee (Het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis), over de relatieve laaggeletterdheid van de bewoners van Amsterdam Zuidoost met betrekking tot het indienen van een voorstel. Koster besluit de middag met te zeggen dat hij vindt dat het wat hem betreft een geslaagde bijeenkomst was, hij wil nog een keer benadrukken dat ‘het museum niet voor de nazaten is maar voor de nono’s die van niets weten’. Mijn buurvrouw zegt dat het goed is dat de bijeenkomst kennelijk zoveel losmaakt, dat het een positief teken is dat de gemoederen zo in beweging zijn. Applaus uit de zaal. En dan voor iedereen een borrel.

de Heer

de Heer

21 juli 2018
Op het Bijlmerplein zijn veel bankjes te vinden die met het mooie weer steeds goed benut worden. Mensen voeren er levendige discussies of zitten gewoon voor zich uit te kijken, het winkelende publiek observerend. Op een van de grote cirkelvormige banken zitten vier mannen van Surinaamse komaf met elkaar te praten. Ik ga naast de laatste van de rij zitten, de man heeft een snor en draagt een pet boven zijn grijze haar. ‘Mag ik u wat vragen?’ begin ik het gesprek. Gezien zijn leeftijd lijkt hij me een geschikt persoon om het over het verleden van Suriname en/of de Wereldtentoonstelling van 1883 te hebben.
‘Nee, ik zit niet zo lekker in mijn vel vandaag en mijn vriend is net overleden, dus ik weet zeker dat jouw vraag voor mij niet de moeite waard is’ antwoordt hij. Ik vraag hem hoe hij zo zeker weet dat mijn vraag nutteloos is. ‘Dat weet ik, tenzij je me vraagt of ik geld nodig heb’, zegt hij. Zijn buurman luistert mee en moet lachen om het antwoord. ‘Is geld het enige dat telt?’ wil ik weten. ‘Tegenwoordig wel’, zegt de man, ‘vroeger kon je ruilen, ik een manja, jij een banaan en dan ruilen we die. Dat kan nu niet meer’.
Ik maak aanstalten om te vertrekken omdat ik merk dat hij echt geen zin heeft in een gesprek. Wanneer ik mijn schriftje pak zie ik dat er vogelpoep op zit. Ik laat het de man zien, waarop hij zegt ‘Zie je wel dat je niet gezegend bent, zelfs de vogels zien je niet zitten’. En weer moet zijn buurman hard lachen.

Een paar uur later zit ik op een andere bank wat notities te maken naar aanleiding van een gesprek dat ik met een winkelier voerde. Terwijl ik aan het schrijven ben vang ik flarden van het gesprek op dat naast mij gevoerd wordt. Ik kijk opzij en zie een zwarte vrouw naast een witte man zitten, de man heeft wat folders in zijn hand. ‘Do you feel happy now?’ hoor ik de man aan de vrouw vragen. ‘Shall I pray for you?’ Wanneer ik weer opzij kijk zie ik dat hij haar hand in de zijne heeft, terwijl hij op bezwerende toon zijn spreuk opzegt: ‘Receive now in the name of Jesus . . . your body will be restored . . . receive now in the name of Jesus . . . you will regain your strength . . . receive now in the name of Jesus . . . your body will be restored, no more bondage in this body in the name of Jesus.’ Als ik niets meer hoor kijk ik opzij. De man is alweer verdwenen, op zoek naar een volgend luisterend oor. De vrouw staart voor zich uit. Ik heb de neiging haar aan te spreken, maar doe het niet.

 

Radio Mart

Radio Mart

19 juli 2018
Afgelopen vrijdagmiddag was ik even te gast in een uitzending van radio Mart. Ik kreeg de tijd iets te vertellen over de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 en mijn zoektocht naar de nazaten van de 28 Surinamers die op het Museumplein tentoongesteld werden.

In het programma noemde ik mijn telefoonnummer en website, opdat geïnteresseerden contact met mij op zouden kunnen nemen. Meteen na de uitzending ging m’n telefoon, het was Roy (Kaikusi) Groenberg, de voorzitter van de Stichting Eer en Herstel. Hij loofde mijn initiatief maar belde eigenlijk om te zeggen dat ik mij in het radioprogramma volkomen verkeerd had uitgedrukt. Ik had gesproken over verschillende rassen, over indianen, marrons en creolen. Geagiteerd las hij mij de les, zei dat er maar 1 ras is, namelijk het menselijke ras en dat ‘marron’ en ‘creool’ scheldwoorden zijn, de juiste benaming is Afro-Surinamer. ‘Je zegt toch ook niet rotjoden, dat is hetzelfde als wanneer je het over marrons hebt’. Ik dankte hem voor zijn suggesties, zei dat ik voortaan zijn woordkeuze zou hanteren. Terwijl ik de woorden ‘ras’, ‘indianen’, ‘marrons’ en ‘creolen’ op de radio gebruikte realiseerde ik me al dat ik me op glad ijs begaf, maar dat er zo snel een reactie zou komen verbaasde me toch ook weer. Volgens de voorzitter zou het pas écht interessant zijn de nabestaanden van de mensen die de huizen in de Gouden Bocht lieten bouwen op te sporen, dáár zouden we wat aan hebben. Hij bleef maar fulmineren, maakte vergelijkingen tussen de jodenvervolging en de slavernij, ‘Meneer, wij hebben 300 jaar dwangarbeid in concentratiekamp Suriname overleefd!’ Over de  ‘museale voorziening  Slavernijverleden‘ in wording had hij geen goed woord over, het zouden toch alleen maar witte mensen zijn die uiteindelijk zouden profiteren van zo’n museum. De schoonmaker en de beveiliger zouden waarschijnlijk de enige zwarte werknemers zijn in het museum. Hij vond dat de Nederlandse regering naar Paramaribo zou moeten vliegen om daar in de Nationale Assemblée excuses aan te bieden voor het slavernijverleden, waarbij ook meteen de vraag gesteld zou moeten worden wat Nederland voor Suriname zou kunnen betekenen om het trauma te kunnen verhelpen. Ik vroeg hem wat zijn antwoord zou zijn op deze vraag, hoe zou Nederland volgens hem iets kunnen betekenen voor Suriname. Hij antwoordde dat hij daar geen zinnig woord over kon zeggen omdat hij een Nederlander is, het is immers aan de Surinamers zelf een antwoord op die vraag te formuleren. ‘Er bestond vroeger een stedenband Amsterdam-Paramaribo, meneer, en die band heeft Amsterdam zomaar opgeheven omdat Bouterse het nu voor het zeggen heeft in Suriname. Het gaat om twee bevriende volkeren, dan kan je zo’n stedenband toch niet zomaar opheffen?’ Aan het eind van het gesprek bond hij wat in. De tenor veranderde in een bas die opperde dat we best eens samen een kopje koffie op het Leidseplein zouden kunnen drinken. Dat lijkt me een goed idee.

De discussie over welke woorden je nu wel en niet mag gebruiken is uiterst actueel. Onlangs stelde het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMvW) een taalgids samen: Words Matter, een gids met wenselijk idioomDe gids ‘probeert te laten zien waarom bepaalde woorden gevoelig kunnen liggen, en voor wie’ zegt Stijn Schoonderwoerd, directeur NMvW, in de Volkskrant van 28 juni 2018.
Over heel veel woorden bestaan geen eenduidige afspraken, iedereen moet voor zichzelf een afweging maken. Zo sprak ik bijvoorbeeld een inheemse vrouw die het zelf steeds over indianen had. Toen ik haar vroeg of je dat woord tegenwoordig nog wel kan gebruiken, zei ze dat ze het woord al haar leven gebruikte en dat ze dat echt niet ging veranderen. Een Afro-Surinaamse man had het steeds over zichzelf als een creool. Ook hem stelde ik de vraag of het woord creool nog door de beugel kon. Hij had er geen enkele moeite mee. Zijn buurman echter reageerde furieus, creool was uit den boze, de juiste benaming was Afro-Surinamer.

‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost

‘De Nachtegaal’ in Amsterdam ZO

18 juli 2018
Sinds ruim een week verblijf ik in ‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost. De Nachtegaal is een artist in residency, gefaciliteerd door stichting Neverneverland en het CBK Zuidoost. Een maand lang mag ik mij wentelen in een andere omgeving. Ik heb mezelf ten doel gesteld de komende weken te onderzoeken of ik nazaten van Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 in Amsterdam kan vinden. Ook wil ik graag in meer algemene zin in gesprek gaan met (Nederlandse) Surinamers over de verhouding tussen Nederland en Suriname, over nieuwsgierigheid naar elkaar en over bestaande vooroordelen.

In 1883 vond van 1 mei tot 1 oktober in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling plaats. Het accent bij deze wereldtentoonstel-ling lag, zoals uit de titel valt op te maken, op de handel en de koloniën.
Het publiek (meer dan een miljoen bezoekers in 5 maanden) kon niet alleen kennis maken met allerhande voorwerpen uit de koloniale gebieden, maar ook kon het zich vergapen aan 38 Indische ‘inlanders’ en aan 28 ‘inboorlingen’ uit Suriname. Voor de Indonesiërs was een kampong ingericht, de Surinamers werden te kijk gezet in een zogenaamde ‘rotonde’, een soort circuspiste.

Een journalist van dagblad De Tijd schreef bij een bezoek aan de ‘rotonde’ het volgende: “Hier zijn (…) de beroemde, echte Arowakken en boschnegers rechtstreeks uit de binnenlanden van Suriname geïmporteerd, met een ethnografisch doel! Of de ethnographie bij die etalage van menschenvlees veel voordeel zal hebben, valt ernstig te betwijfelen, maar als kermisaardigheid is het de moeite waard er een kwartje aan te verkijken.”
Hoewel de extra entreeprijs van een kwartje bovenop de entreeprijs van 50 cent voor de wereldtentoonstelling kwam, bleek de belangstelling overweldigend. De 28 Surinamers die te ‘bezichtigen’ waren in de tent op het Museumplein  waren zorgvuldig bijeengezocht, ongeveer de helft van de groep bestond uit inheemsen, de andere helft uit Afro-Surinamers.
Bijzonder is dat we weten hoe de Surinamers heetten en waar zij vandaan kwamen. Een familielid van Napoleon, Roland Bonaparte, liet hen alle 28 fotograferen in de fotostudio van de gebroeders Hisgen in de P.C. Hooftstraat, hetgeen uiteindelijk weer resulteerde in het lijvige boek ‘Les habitants de Suriname à Amsterdam’.

Inmiddels loop ik een volle week rond in Amsterdam Zuidoost. Het streven om nazaten van de tentoonstelling te traceren is, zoals ik al verwachtte, een moeilijke opgave. Niet alleen omdat de groep 135 jaar geleden in Amsterdam verbleef, maar vooral ook omdat vele namen inmiddels verbasterd zijn, ‘Fri-Mason’ veranderde bijvoorbeeld in ‘Frijmersum’.

Aanvankelijk had ik het idee een tafel met twee stoelen en een vlag met de beeldtenis van een van de 28 Surinamers op drukke plaatsen neer te zetten en zo mensen uit te nodigen voor een gesprek, maar dat bleek toch al snel een wat statisch geheel te zijn.
Ik ging dus al snel over op het aanspreken van (wat oudere) mensen. Zonder tafel, stoelen en vlag. Sommigen kijken mij in het voorbijgaan wat argwanend aan, want wat wil die witte man met een map onder zijn arm (met daarin foto’s van de tentoongestelde Surinamers)? Wil hij zijn geloof uitdragen of een of ander abonnement aansmeren?

Vaker echter vindt men het een interessant verhaal, kent men de geschiedenis van 1883 niet. En in de gesprekken komen ook andere historische zaken aan de orde. Zo sprak ik met een in 1950 in Indonesië geboren man. Hij verhuisde in 1971 naar Nederland en was uitermate verbaasd dat er zoveel Javanen in Nederland rondliepen, hoe kwam dat? Op school in Indonesië had hij, net zo min als veel Nederlandse kinderen, nooit iets geleerd over de geschiedenis van Suriname. Twee vrouwen, allebei zestigers en geboren in Suriname vragen zich hardop af waarom ze alleen maar Nederlandse geschiedenis en geografie op school leerden. ‘Op school mochten we alleen maar Nederlands spreken, als je Sranan sprak kreeg je klappen’. Met een liniaal of een zweep bestrafte de leraar de kinderen, zo vertellen ze. Een van de vrouwen vertelt dat ze nooit echt een klap heeft gekregen, ze wist altijd haar handen op tijd weg te trekken. Als ik haar vraag of dat niet juist de irritatie van de desbetreffende leraar opriep vertelt ze dat haar grootmoeder haar tenslotte altijd uit de nood hielp. Wanneer zij over de klappen hoorde toog ze getergd naar school en vetelde de leraar dat zij de enige was die haar kleinkind klappen mocht geven. ‘Ze zei niets, keek ze aan en zei dan ‘ik ben de enige die haar slaat’.

In de gesprekken komt vaak naar voren dat men het spijtig vindt dat er maar bar weinig is gedocumenteerd over het Suriname van weleer. Surinamers houden weliswaar van verhalen vertellen, maar oude verhalen dreigen verloren te gaan omdat maar weinig mensen de behoefte voelen ze op te schrijven. Vaak merkt men ook op dat dit in schril contrast staat met de extreme Europese hang naar documentatie. ‘Alles wordt in Europa gedocumenteerd, tot en met het transport naar de gaskamers’, zegt een oudere Surinaamse man.

 

2007 – Voor de eerste keer in Suriname

2007 – Voor het eerst in Suriname

17 juli 2018
In 2007 kwam ik voor het eerst in Suriname. Het was geen vooropgezet plan, het overkwam me meer. De Rietveld Academie, waar ik lesgeef aan studenten van de vooropleiding, besloot eind 2006 een samenwerkingsverband aan te gaan met de plaatselijke kunstacademie in Paramaribo, het Nola Hatterman Instituut, thans Nola Hatterman Art Academy geheten. En zo belandde ik als docent beeldende kunst in de voormalige Nederlandse kolonie.
Samen met collega Karien Wielenga gaf ik gedurende een maand een paar keer per week les op de kleine kunstacademie, daarnaast hadden we veel tijd om te bespiegelen op het land en haar bevolking. Op onze gehuurde fietsen reden we lange stukken door Paramaribo, van onze protserige nieuwbouwvilla aan de rand van de stad naar het het historische stadscentrum en vice versa. Ook fietsten we over de Wijdenboschbrug naar de andere kant van de stad, waar oude plantages wegkwijnden of juist weer werden opgepoetst om het toeristisch verkeer op gang te helpen.

Steeds meer besefte ik dat Suriname een volledig door Nederlanders geconstrueerd land is. Vanaf het moment dat Abraham Crijnssen het land in 1667 veroverde op de Engelsen viel het onder de Nederlandse invloedssfeer. Na Nederlandse (mislukte) pogingen de inheemse bevolking aan het werk te zetten op de plantages, besloten de kolonisten hun arbeidskrachten uit Afrika te halen. Ruim een half miljoen mensen werden verscheept, en toen pas in 1863 een einde kwam aan de slavernij gingen de plantagehouders op zoek naar nieuwe goedkope arbeidskrachten in India en Indonesië. Door de eeuwen heen ontstond zo een mengelmoes aan verschillende etniciteiten en geloofsovertuigingen, zorgvuldig bijeengebracht door de Hollandse koopmansgeest.

Fietsend door de stad fotografeerde ik veel prachtige schilderingen. Reclameschilderingen op muren, schilderingen van pop- en filmsterren op bussen en beschilderde schaafijskarretjes. Terug in Nederland maakte ik een dummie van deze foto’s en vroeg aan het Tropenmuseum of daar niet een boek in zat. Het museum koppelde mij aan Paul Faber, conservator Afrika, en samen met Chandra van Binnedijk, journaliste in Suriname, maakten we het boek ‘Schaafijs & Wilde Bussen’ (2010). We deden onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de schilderingen en bezochten talloze schilders die we in een later stadium verzochten een schildering te maken voor een gelijknamige expositie in Fort Nieuw Amsterdam.

In 2012 gaf ik voor de tweede keer les in Suriname, en weer werd ik betoverd door het land en de mensen. Ik was samen met Erik Mattijssen een maand lang te gast bij Roy Tjin en Gaby Giessler en vierde daar, in het hart van Paramaribo, mijn ‘bigi jari’ (ik werd 50).
De samenwerking met het Nola hield een jaar later op te bestaan. Als afsluiting van deze bijzondere zevenjarige periode stelde ik samen met Karien Wielenga het boek ‘Kon Makandra, Amsterdam-Paramaribo Paramaribo-Amsterdam’ samen, waarin het resultaat van de samenwerking te lezen en te zien is. Tenslotte vond in 2016 vond de tentoonstelling ‘Zuiver’ plaats in galerie Nieuw Dakota, alwaar Surinaamse en Nederlandse kunstenaars tezamen hun werk toonden in Amsterdam Noord.

.